De werken der barmhartigheid
Uitgaande van Mattheüs 25 is in de christelijke traditie het spreken over de zeven werken der barmhartigheid opgekomen: de hongerigen voeden, de dorstigen laven, de vreemdelingen huisvesten, de naakten kleden, de zieken verzorgen, de gevangenen bezoeken. In de 12e eeuw is daar het begraven van de doden aan toegevoegd (7 is een mooier aantal dan 6) mede op grond van het boek Tobit.
Sommige christenen denken dat dit een nieuwe gedachte was van Jezus, maar zoals vrijwel alles in het NT wortelt dit in de Joodse traditie.
Zo wordt in een midrasj bij Psalm 118: 19 (‘Ontsluit voor mij de poorten der gerechtigheid, ik zal daardoor binnengaan, ik zal de Eeuwige loven.’) gevraagd: De poorten der gerechtigheid. Zijn er dan meer poorten? Ja, bij het oordeel zullen de engelen de mensen vragen: 'Aan welk gebod heb jij je vooral gehouden?'
Als hij zegt: 'Ik heb de hongerigen gevoed', dan wijzen ze hem: 'Kijk, dat is de poort voor hen die hongerigen voeden, ga in'.
Als hij zegt: 'Ik heb de dorstigen gelaafd', dan wijzen ze hem: 'Kijk, dat is de poort voor hen die dorstigen laven, ga in'.
Evenzo voor hen die de naakten kleden, de wezen opnamen, barmhartigheid bewezen of zich op een ander gebod concentreerden.
En David zegt hier – in Psalm 118 – 'Ik heb alle geboden gehouden, laten alle poorten der gerechtigheid voor mij opengaan'.
In een andere midrasj (bSot 14a) horen we:
Hoe kun je nu achter de Eeuwige je God aanwandelen (Dt 13,5)? HIJ is immers een verterend vuur. Maar het betekent: doe als HIJ. HIJ heeft Adam en zijn vrouw gekleed (Gn 3,21), daarom moeten ook jullie de naakten kleden. De Heilige-geprezen-zij-HIJ heeft de zieken bezocht (Abraham, Gn 18,1), daarom moeten ook jullie de zieken bezoeken. HIJ heeft de rouwenden getroost, zoals geschreven staat: 'En het geschiedde na de dood van Abraham, dat God Izaak zegende' (Gn 25,11), daarom moeten ook jullie de rouwenden troost bieden. HIJ heeft de doden begraven (Mozes, Dt 34,6), daarom moeten ook jullie de doden begraven.
Deuteronomium 13,5 spreekt in zesvoud: de Eeuwige volgen en vrezen, de geboden doen en horen, dienen en aankleven. Dat is liefhebben met hart en ziel, en dat wordt heel concreet, bijvoorbeeld in de werken der barmhartigheid.
Wybrand Ganzevoort
© Classicale Werkgroep Kerk en Israël