{loadmoduleid 92}

 

 

 

Classicale Werkgroep
Kerk en Israël Utrecht

Protestantse Kerk in Nederland

Mozes wist het al: je zult eten, je zult je verzadigen en je zult God danken (Deuteronomium 8 vers 10) Zo kom je in de Joodse wereld van het evangelie ook het gebruik tegen om bij het eten van het brood de dankzegging tot God te spreken. De gewoonte was en is om alvorens van het brood te eten de “zegen” uit te spreken, vervolgens het brood te breken om het daarna met een beetje zout met de tafelgenoten (of als men alleen is, in je eentje) te eten. Over dat zout maakte ooit iemand de opmerking: Zoals zout afvalstoffen uit het vlees trekt, opdat dit niet bederft, zo moet er een geestelijke reiniging zijn van onze gedachten en handelingen. Zelfkritiek, bijtend als zout, voorkomt geestelijk bederf. Aan de ‘zegening’ of ‘dankzegging’ (dat is hetzelfde) gaat het wassen van de handen (ook met de zegenspreuk) vooraf. Een gewoonte waarop de rabbijnen aandrongen in de tweede tempelperiode opdat iedereen net als de priester in Jeruzalem in de tempel, zijn huis als een tempel zou bewonen. Uit de woorden die binnen de Joodse wereld nog steeds klinken, blijkt dat de zegen tot God wordt gesproken. Niet het brood wordt gezegend, maar God wordt gezegend, of zoals de rabbijn Vorst in het boekje “Baderech” vertaalt: “God wordt naderbij gebracht”. Via de Griekse vertaling die wij in het nieuwe testament tegenkomen, ontdekken we dat “Gedankt wordt God” ook een goede vertaling kan zijn. Paulus spreekt van “dankt God in alles” en bedoelt dus, breng in alle dingen God dichterbij. Een van de Griekse woorden voor ‘zegening’ of ‘dankzegging’ is het woord ‘eucharistia’!

Op vrijdagavond aan het begin van de sjabbat liggen er twee sjabbatsbroden op tafel, herinnerend aan de twee porties manna die in de woestijn moesten worden ingezameld op vrijdag, waarover heen als de dauw in de woestijn, een doekje ligt. De twee broden worden opgeheven en de beracha (de brooche) wordt uitgesproken: Gezegend zijt Gij (naderbij ons bestaan), Heer onze God, Koning van het heelal, die het brood uit de aarde doet voortkomen. Dat laatste lijkt een merkwaardige uitdrukking want alleen korenschoven komen uit de aarde. Maar de dank strekt zich uit over het hele (menselijke) werkingsproces. Op die manier wordt de verwondering dagelijks levend gehouden.


George H. Cassuto


gepubliceerd 1992