Bij het begin van de sjabbat op vrijdagavond worden in een Joods gezin de kinderen gezegend. Moeder heeft de twee sjabbatskaarsen aangestoken en de beracha (de zegenspreuk) uitgesproken:
“Gezegend Gij Heer, onze God, Koning van de Wereld, die ons door zijn geboden een bijzondere taak hebt opgelegd en ons het aansteken van het Sjabbat-licht heeft opgedragen.”
Dan wordt een lied, bijvoorbeeld Sjalom Aléchem gezongen, een lied waarmee de engelen opgeroepen worden zegenend aanwezig te zijn. In orthodoxe gezinnen wordt dan het loflied op de vrouw uit Spreuken 31 gezegd, en daarna zegent ieder van de ouders de kinderen, één voor één. Daarbij worden de handen op het hoofd van het kind gelegd.
Het bensjen (zegenen) van een zoon begint met de woorden: “God moge je doen zijn als Efraim en Manasse.” (Genesis 48:20). Waarom juist zij? Omdat zij de zoons waren van Josef, de onderkoning van Egypte, en daarom in een vijandige, heidense, machtige cultuur moesten leven. Zij slaagden erin hun geloof te handhaven in één enkele God, de Schepper van hemel en aarde. Datzelfde wensen de ouders hun zonen toe. En zouden ook wij dit onze kinderen juist tegenwoordig niet toewensen?
Het bensjen van een dochter begint met de woorden: “God moge je doen zijn als Sara, Rebekka, Rachel en Lea.”
Waarom juist zij? Omdat deze vier aartsmoeders bereid waren de zeden en gewoonten en de bestaanszekerheid van hun geboorteland op te geven en mee te gaan met Abraham, Jitschak en Ja’akov.
Dikwijls wordt zowel bij een zoon als bij een dochter daar nog een enkel persoonlijk woord aan toegevoegd, waarna geëindigd wordt met de woorden van de priesterzegen uit Numeri 6:
“De Eeuwige zegene je en behoede je
De Eeuwige late zijn aangezicht naar je stralen en geve je zijn genade
De Eeuwige wende zijn aangezicht naar je toe en verlene je vrede.”
In het oudste evangelie, Marcus, staat dat Jezus de kinderen omarmde en hun de handen oplegde en ze zegende (Marcus 10:16). Mogelijk heeft hij dezelfde woorden uit Genesis gebruikt die nu nog wekelijks in de Joodse gezinnen worden gesproken. Dat moet voor ons veelzeggend zijn!
[zie: rabbijn S.Ph.de Vries, Joodse Riten en Symbolen]
Kees den Breejen
gepubliceerd 1992