Een marskramer kwam in het dorp waar rabbi Jannai woonde, en verkondigde dat hij Water des Levens te koop had. Rabbi Jannai vroeg hem geïnteresseerd: "Kom binnen, laat me het zien.” De kramer haalde een psalmboek te voorschijn en wees hem op Psalm 34 vs 12vv:
”Kom kinderen, luister naar mij, ik leer je ontzag voor de Eeuwige.
Wie is de man die leven wenst, die graag goede dagen wil zien?
Behoed dan je tong voor het kwaad, je lippen voor woorden van bedrog.”
En rabbi Jannai zei: "Ik ken die tekst al zo lang, en pas nu heb ik hem begrepen.”
Behoed je tong voor kwaad, dan zul je leven.
Rabbijnen brengen daarbij Mirjam ter sprake. U vindt het verhaal in Numeri 12. Ze wordt met huidvraat getroffen, omdat ze tegenover Aäron afgeeft op Mozes. De NBV spreekt van huidvraat, wat dat ook is; maar je bent onrein als je het hebt, je wordt uitgestoten. Je huid is aangetast, mensen deinzen voor je terug. Eigenlijk ben je al dood.
Op voorspraak van Aäron bidt Mozes om genezing, en dat wordt ook gegeven, maar ze wordt zeven dagen uitgebannen voor ze terug mag komen.
De kern zit erin dat Mirjam melaats wordt omdat ze kwaad spreekt. Laster is als lepra. Met een woordspeling in het Hebreeuws: de melaatse metsora is iemand die kwaad uitbrengt motsi ra. Een kwade tong is gevaarlijk. De tong is een onberekenbaar kwaad, een vuur, een wereld van ongerechtigheid. (Jakobus 3: 6,8).
Leviticus 19: 16 waarschuwt er voor: “Ga niet onder je volksgenoten als lasteraar rond.” Het woord voor lasteraar roept het beeld op van de marskramer iemand die als handelaar van deur tot deur gaat, en zo iemand is al gauw een roddelaar, zonder veel respect voor privacy of goede naam.
Het vers vervolgt: "Sta je naaste niet naar het leven.” Kennelijk is er verband: laster en roddel gaan ten koste van je naaste, ze zijn levensbedreigend.
Wybrand Ganzevoort
gepubliceerd 2010