Tellen vrouwen wel mee, in de rabbijnse literatuur? Het is een vraag van hedendaagse Joodse vrouwen (en mannen), die willen weten: hoe worden vrouwen eigenlijk afgeschilderd in de bronnen van onze traditie? Wat zijn haar economische en religieuze mogelijkheden tot ontplooiing, nu? En als aan vrouwen beperkingen worden opgelegd, zijn die dan vooral van sociologische of van theologische aard? Of zelfs: is aan de wortel van iedere theologische argumentatie (zoals bijv. vrouwen moeten zwijgen in de gemeente) toch weer een sociologische reden te vinden (zoals: mannen vinden het bedreigend, dat vrouwen in het openbaar hun mening verkondigen)?
Het is vanzelfsprekend dat Joodse vrouwen, voor wie hun Joodse identiteit iets betekent, hun religieuze traditie met deze vragen in het hoofd doorspitten en analyseren. Steeds meer vrouwen, ook van orthodoxe huize, gaan de Talmoedische literatuur bestuderen, omdat ze zich niet langer laten beperken door de mening van rabbi Eliëzer (eind 1e eeuw), die zei dat “Wie zijn dochter de Tora leert, haar losbandigheid leert” (Misjna Sota 3, 4). Deze uitspraak, ten onrechte losgemaakt uit zijn context, was eeuwenlang de overheersende mening over vrouwen en Tora-studie. Gelukkig kunnen Joodse vrouwen van nu zelf ontdekken, dat daar een uitspraak van Ben Azzai naast staat, die zei: “Een man is verplicht zijn dochter de Tora te leren …” (Misjna Sota, idem).
Het is inderdaad jammer, dat er niet met zoveel woorden in de Tora zelf staat, dat meisjes (banot) Tora moeten leren. De vraag is bijvoorbeeld, hoe de passage in Deuteronomium 11:19: “Je zult ze (Gods woorden) leren aan je kinderen/zonen” (baniem; in het Hebreeuws kan dat 'zonen' betekenen, maar ook 'kinderen' in het algemeen), gelezen moet worden. Betekent dit inclusief of exclusief de meisjes? Hierop is in de rabbijnse traditie – gelukkig? – geen eensluidend antwoord gegeven, zodat de meningen van rabbi Eliëzer en Ben Azzai naast elkaar blijven staan.
De rabbijnse literatuur is een oceaan op zich, waar nog enorm veel onderzoek gedaan kan worden naar de erin verwoorde posities en ervaringen van vrouwen. Het is geen dogmatische literatuur, waarin leerstellingen verwoord worden, maar de weerslag van een levende traditie, waarin vrouwen vaak uitstekend in staat blijken hun eigen belangen te behartigen. Wie bijvoorbeeld de dissertatie van Chanah Safrai leest, Women and Temple, zal voorbeelden daarvan tegenkomen. De rabbijnse tradities zijn nooit geheel afgerond, en het is duidelijk, dat hier nog veel te ontdekken valt!
Marieke den Hartog
gepubliceerd 1996
Noot van de redactie:
Er zijn in deze tijd ook Joodse vrouwen die zich in de discussie mengen, als theoloog of als rabbijn. Een mooi voorbeeld is Judith Plaskow. Zij schreef o.a. ‘Terug naar de Sinai’ (1992).