Bekentenis
We horen de laatste tijd van mensen die een misdaad bekennen die ze niet gepleegd hebben en daarop zonder verder bewijs zijn veroordeeld. Dat zou onder het Talmoedisch recht niet kunnen gebeuren.
Het systeem dat de Joodse geleerden uitgewerkt hebben baseert zich op de tekst Deut 19,15: op de verklaring van twee of drie getuigen zal de zaak vaststaan. Getuigen, daar draait het om, en de getuigen dienen zorgvuldig ondervraagd te worden, omdat van hun getuigenis veel afhangt. Als iemand van een misdaad verdacht wordt mag hij zelf niet eens getuigen, laat staan bekennen, hij mag wel getuigen oproepen om hem vrij te pleiten.
De joodse rechtbank is aan strenge regels gebonden, en die zijn ten voordele van de verdachte: als er enige reden tot twijfel is dan wordt hij niet veroordeeld. Als er van 23 rechters 12 voor vrijspraak stemmen is dat voldoende, want voor veroordeling zijn 13 stemmen nodig. De getuigen worden zorgvuldig en apart ondervraagd. Ze mogen alleen vertellen wat zijzelf gezien of gehoord hebben, en hun getuigenis moet overeen stemmen.
In de Talmoed wordt een extreem geval genoemd:
‘Rabbi Simeon ben Shetach zag een man iemand achtervolgen een schuur in, en ging achter hen aan. Daar vond hij de man met een bebloed zwaard, en de ander dood. Maar wat kon hij doen? Hij had de moord niet gezien, en hij was alleen, en er zijn twee getuigen nodig. Hij kon de zaak dus niet voor de rechtbank brengen. Men zegt dat er een slang kwam en de moordenaar beet.[bSanh 37b]
Dat laatste houdt dus in dat de Hemel ingreep waar de aardse rechtbank geen recht kon doen.
Het is maar de vraag of in de tijd dat deze traditie groeide het Sanhedrin ooit het recht had te oordelen over halszaken. Dat maakt de discussie meer academisch dan praktisch, maar niet minder interessant.
De spanning tussen enerzijds de gevoelde noodzaak om misdadigers te straffen en anderzijds onschuldigen niet te veroordelen kom je in elk rechtssysteem tegen. De Talmoed acht het veel ernstiger om een onschuldige te straffen dan een misdadiger vrijuit te laten gaan. Vrijuit? Niet voor het aangezicht van de Hemel.
Wybrand Ganzevoort
gepubliceerd 2011