Archeologie en geloof
Wie een tijd in Israël woont, raakt geboeid door dit dynamische volk en dit oeroude land. Je gaat je erin verdiepen en dan komt archeologisch graven als een reële mogelijkheid op je pad. Doen? Ik deed het! En het is zo pakkend, dat je nauwelijks meer kunt ophouden. Laat ik een paar voorbeelden geven; ze spreken voor zichzelf.
Mijn eerste ervaring was het helpen ontdekken van de stad Asdod. Wie waren die raadselachtige Filistijnen, die het de Israëlieten zo moeilijk maakten? Het eerste wat ik ontdekte waren scherven, stukken met tekeningen van een vogel. “Hallo eend”, zei ik al gauw, als ik er weer één opgroef. “Wie was jouw maker? Je bent zo levend!” We vonden een putje vol afgodsbeeldjes. Dan zìe je de bende van krijgsheld David, die “de stad in de as legde” en korte metten maakte met de afgodendienst van de Filistijnen. Wat, als David er niet geweest was? Moest het zo gaan? Zo? Kon “godsdienst” in dat stadium niet anders? Archeologie roept wezenlijke vragen op. Eén van de steeds terugkerende vragen is naar de (on)mogelijkheden van pluraliteit, het vreedzaam met elkaar uit kunnen komen. Wanneer is intolerantie geboden? Waar staan wijnu?
En dan de opgraving van Beth El, van het paleis van de koningen van Israël. Daar bracht Amos, de moerbeikweker van Tekoa, de eerste sociaal-kritische profeet, zijn boodschap van recht voor de zwakken der maatschappij: “De HEER brult uit Sion…” – een adembenemende tekst! Op de ruïne van het paleis ligt de ruïne van een paleis van koning Herodes, die de boodschap van Amos met voeten trad. En daar bovenop wéér ruïnes. Vergeten… Maar de schallende stem van Amos klinkt nog! Boven alle koningspaleizen en de pracht van de welvarenden der aarde uit! En nog steeds is die strijd voor het recht van de zwakken der maatschappij in volle gang. De schok van deze persoonlijke ontmoeting met Amos heeft mij nooit meer helemaal losgelaten. Wij staan in een keten van generaties van hoorders, en werken aan een opdracht, die ons aan het begin van onze beschaving werd meegegeven. En die tot het einde der tijden van kracht zal zijn.
Machteld de Goederen
gepubliceerd 1994