De Messias moet nog komen?
Hedendaagse uitleggers van het Nieuwe Testament – van rabbi Leo Baeck af (die in de dertiger jaren van de 20e eeuw al schreef) tot aan David Flusser, professor in Jeruzalem, en diens leerlingen – gaan ervan uit, dat de geschriften van “onze” evangelisten (Marcus, Mattheüs, Lucas) teruggaan op Joodse oerteksten, die wij in het Grieks van “onze” geschriften nog kunnen “terugvinden”. En die niet gehinderd worden door latere anti-Joodse “christelijke” (bedoeld wordt ‘heiden-christelijke’) bijkleuring.
In deze regelen wil ik iets zeggen over de merkwaardige Lucaanse tekst in Handelingen 3:18 t/m 21. Lucas slaat hier een akkoord dat typerend is voor zijn weergave van het verhaal aangaande Jezus van Nazaret. Over Jezus wordt gesproken als de lijdende en stervende Knecht des Heren. Zelf noemt Hij zich het liefst “de Mensenzoon”. Dat blijkt de invulling te zijn van de taak die Jezus weet te moeten vervullen. Tegelijkertijd is Hij gekomen als de profeet die zijn volk zal leiden, een man van het kaliber van Mozes. Jezus ziet zichzelf als degene die door God is gezonden in de eerste plaats om zijn volk, het volk Israël, tot omkeer, tot bekering op te roepen. De weg die Jezus gaat, de weg der volstrekte vervulling van Gods Tora, doet Hem lijden en brengt Hem aan het heidense kruis.
In de uitgaven van de Lucasteksten zoals wij die in het Grieks voor ons hebben is al het woord “Messias” ingevuld (“Moest de Messias dit alles niet leiden om tot zijn heerlijkheid in te gaan?” Lucas 24:26, en hier in Handelingen 3: “…dat Zijn Messias zou lijden…”).
Ongetwijfeld is hier oorspronkelijk bedoeld “de Mensenzoon”. Eerst na Jezus’ opwekking uit de doden is het “taboe” op de Messiastitel aan het verdwijnen, en komen de discipelen tot de conclusie - en dat gaan ze dan ook verkondigen -: God heeft deze Jezus tot Messias gemaakt... Hier in Handelingen 3 treffen wij de oorspronkelijke uitdrukking aan van wat de discipelen aan hun volk, en van daaruit aan de rest van de wereld, zijn gaan verkondigen. “Komt dan tot inkeer en bekeert u, opdat uw zonden worden uitgedelgd en van ’s Heren wegen de tijden der verademing mogen aanbreken en Hij (de Heer) Jezus moge zenden, die voor u bestemd was tot Messias.” (Handelingen 3: 19, 20, maar lees de tekst s.v.p. verder door!) Hierin waren de eerste leerlingen van Jezus dus nog duidelijk Joden en (nog) geen christenen, dat zij het zo formuleerden: God zal zijn Messias zenden. Hij zal komen. En het zal niemand anders zijn dan de Mensenzoon, Jezus van Nazaret. Vergelijk ook het antwoord van Jezus aan de priesters in de versie van Lucas 22: “Toen spraken allen: Zijt gij dan de Zoon Gods (dat is: de Koning Messias)? Hij zei: Gij zegt dat ik dat ben (vers 70, 71) Van nu aan zal de Mensenzoon zitten aan de rechterhand van Gods kracht. (vers 69).
George H. Cassuto
gepubliceerd 1993