Basiscursus Kerk & Israël
een opzet
Inhoud:
1. Inleiding: verbondenheid
2. Geschiedenis van Israël, Jodendom en Christendom
3. Herbezinning, Zion en Auschwitz
4. Jezus was Jood, en Paulus ook
5. Joodse traditie: wandelen (halacha), vertellen (midrasj) en bidden (sidoer)
6. Antisemitisme: verguizing, vernietiging en vergif
7. Werk lokaal
8. Werk landelijk
9. Werkvormen en bronnen
Waarom Kerk & Israël?
De PKN heeft in de Kerkorde zichzelf gedefinieerd in art. I lid 1:
“De Protestantse Kerk in Nederland is overeenkomstig haar belijden
gestalte van de ene heilige apostolische en katholieke of algemene christelijke Kerk
die zich, delend in de aan Israël geschonken verwachting, uitstrekt naar de komst van het Koninkrijk van God”
en in I-7
“De kerk is geroepen gestalte te geven aan haar onopgeefbare verbondenheid met het volk Israël. Als Christus-belijdende geloofsgemeenschap zoekt zij het gesprek met Israël inzake het verstaan van de Heilige Schrift, in het bijzonder betreffende de komst van het koninkrijk van God.”
Het is dus een zaak van belijden dat voor ons het volk Israël anders is dan andere volken: Wij volgen Jezus, wij dienen de God die Hij zijn Vader noemde, en dat is de God van Israël. Israël is Gods volk, wij hebben de Schriften - Gods Woord - van Israël ontvangen, wij delen in de verwachting van Israël , en in haar opdracht in deze wereld.
Wij herkennen ons in Zach. 8,23: En dit zegt de HEER van de hemelse machten: Als die tijd is gekomen, zullen tien mannen uit volken met verschillende talen een Joodse man bij de slip van zijn mantel grijpen met de woorden: “Wij willen ons bij u aansluiten, want we hebben gehoord dat God bij u is.”
Wij zijn natuurlijk verbonden met alle mensen, vooral met hen die in nood zijn, en we moeten helpen gerechtigheid en vrede te doen bloeien op aarde. Dat hebben we van Israël geleerd. Onze verhouding met Israël is anders dan die met andere volken.
Waar vinden we Israël? Het gaat niet zozeer om het oude Israël, van tweeduizend en meer jaar geleden. Dat ook, maar die geschiedenis is niet afgelopen. Het Joodse volk is blijven bestaan, in trouw aan God, en met verwondering hebben we na de gruwelen van de Sjoa de wedergeboorte gezien: sinds 1948 is er de Staat Israël.
Als we hier spreken over (het volk) Israël, dan is dat de Joodse gemeenschap wereldwijd. Dat is meer dan de Staat, maar de Staat is voor Joden wel erg belangrijk. De strijd om het bestaan van de Staat compliceert de zaak aanmerkelijk.
Onze verhouding is eenzijdig: wij, christenen, kunnen niet buiten Israël, wij kunnen veel van Joden leren; maar omgekeerd, hebben we Joden heel weinig te leren; we kunnen het Jodendom slechts aanbieden mee te helpen in het werk aan deze wereld.
Onze verhouding staat onder spanning. Na bijna tweeduizend jaar vijandschap, vervolging, verguizing moeten we grondig gaan veranderen. Er is bij Joden veel argwaan tegen ons. Ze proeven zo maar weer antisemitisme in onze houding. Hulp van christenen aan Israël wordt geaccepteerd, maar Joden zijn zich bewust van een mogelijke christelijke agenda: “uiteindelijk moeten de Joden zich toch bekeren”.
Onze verhouding staat ook onder spanning door het lijden van het Palestijnse volk.
Maar onze verbondenheid is onopgeefbaar: we kunnen het negeren of ontkennen, dat hebben we vele eeuwen gedaan, maar die verbondenheid is er. Die verbondenheid houdt niet in dat we alles wat Joods is mooi en goed vinden, en zeker ook niet dat we het met de politieke keuzes van en in de Staat Israël eens zijn. Maar onverschilligheid kunnen we ons niet permitteren. Het gaat ons aan.
2. Geschiedenis van Israël, Jodendom en Christendom
De Bijbel is het boek van God op weg met de mensen in deze wereld. Het gaat er niet zo om hoe het is, als wel wat er gebeurt. Telkens weer worden de verhalen verteld over wat er geschied is. Daarom is een korte schets van de geschiedenis onontbeerlijk.
2a Israël vertelt van haar begin: Abraham, en voordien Noach en Adam.
Abraham, Izak, Jakob en Ezau, Jozef in Egypte. dat is voorgeschiedenis.
De Uittocht uit het slavenhuis onder aanvoering van Mozes, de tocht door de woestijn, de ontmoeting op Sinaï, waar God Zijn verbond geeft, en de leefregels, de Tora. De vestiging in het Land, en dan na een tijd van richters, het koningschap, van Saul en David.
David verenigt de stammen van het Noorden, Israël, met de stammen van het Zuiden, Juda, rond Jeruzalem. Zijn zoon Salomo bouwt in Jeruzalem de Eerste Tempel.
ca - 1000 | David is eigenlijk de eerste figuur die we enigszins kunnen dateren. |
Onder zijn kleinzoon Rehabeam scheurt het rijk, Israël is dan het Noordrijk, Juda (met | |
Jeruzalem) het Zuiden. | |
- 722 | Zelfstandig blijven de staatjes bestaan, Israël tot -722, dan wordt de hoofdstad Samaria |
ingenomen door de Assyriërs, en de (bovenlaag van de) bevolking gedeporteerd. | |
- 586 | Juda tot -586, het wordt ingenomen door de troepen van Nebukadnezar, koning van Babel, |
en de Eerste Tempel wordt verwoest. De bevolking wordt in ballingschap weggevoerd, maar | |
uit deze ballingschap komt een deel terug onder Zerubbabel, als de Perzen de macht van | |
Babel hebben overgenomen. | |
- 516 | De Tempel wordt herbouwd, maar er zijn geen koningen meer en weldra ook geen profeten. |
De macht ligt vooral bij de hogepriester. | |
ca - 450 | Een eeuw later treden Nehemia (-445) en Ezra (-458 of -398) op. Ezra is vooral leraar van Tora, |
schriftgeleerde. | |
In en door de ballingschap is er veel veranderd. De tradities zijn op schrift gesteld. De | |
profetische stroming en haar interpretatie van de geschiedenis is dominant geworden, | |
“De EEUWIGE is God en niemand meer”. Leven naar Tora komt centraal te staan. | |
Naast de (ene) Tempel in Jeruzalem staan de synagogen. |
2b Vanaf die tijd ongeveer kun je beter van Joden spreken. De naam Israël is dan vooral een verbondsnaam.
- 332 | Het gebied rond Jeruzalem heet Judea, als de Grieken de macht van de Perzen overgenomen |
hebben. Judea wordt dan langzamerhand opgenomen in de grote Hellenistische wereld. De | |
reactie brengt even vrijheid, als de | |
- 168 | Makkabeeën zich los vechten en de Hasmonese dynastie vestigen. Maar als de Romeinen komen |
- 63 | onder Pompeius, is de macht weer heel beperkt. Herodes wordt koning, en in zijn tijd wordt |
Jezus geboren. | |
Onrust en opstanden worden met harde hand door Rome onderdrukt. Dat culmineert in | |
66 - 73 | de Joodse oorlog. Jeruzalem en de Tweede Tempel worden verwoest, en van de vele Joodse |
stromingen blijft eigenlijk alleen de Farizese over, die we dan de Rabbijnse noemen. Deze | |
probeert het Joodse leven weer op te bouwen, en neemt daarbij duidelijk afstand van | |
de Joods-christelijke stroming, die uitgestoten wordt. | |
Sindsdien hebben Joden en christenen elk hun eigen geschiedenis. | |
De Rabbijnen brengen de vele tradities die mondeling doorgegeven werden, op schrift | |
(Misjna, ca 220), en bouwen die verder uit. Eeuwen later wordt het resultaat van al die | |
discussies, in Babylonië en in Palestina neergelegd in de Talmoed, afgesloten in de | |
6e eeuw (maar de discussie gaat verder, nog steeds). | |
ca 1200 | komt de Kabbala op, men bouwt een heel mystiek systeem op en leest dat in de Bijbeltekst in. |
ca 1730 | de Baäl Sjem Tov staat aan het begin van het Chassidisme. |
ca 1800 | de Franse Revolutie betekent emancipatie voor de Joden; maar in de 19e eeuw groeit het |
antisemitisme dat zijn bittere vrucht draagt in de tijd van de Nazi’s. De Endlösung der | |
Judenfrage wordt gezocht in de vernietiging: Sjoa met als belangrijkste symbool |
|
Auschwitz. | |
Ook ontstaat in de 19e eeuw, onder invloed van de Verlichting, Reform-Jodendom naast | |
de traditionele orthodoxie. Veel Joden emigreren naar de USA. De beweging van | |
terugkeer naar het Land [Zionisme] komt op gang. | |
1897 | Congres van Bazel Theodor Herzl brengt een organisatie tot stand, steeds meer mensen |
‘gaan op’ en in | |
1948 | wordt de Staat Israël gesticht. |
2c Christenen worden van een vervolgde minderheid dominant in het Romeinse Rijk als
312 | Constantijn keizer wordt. In het Westen wordt het Rijk steeds zwakker en als het wegvalt (476) |
worden de Pausen steeds machtiger. In het Oosten gaat het Rijk nog lang door, | |
622 | ook na de opkomst van de Islam, maar het vervreemdt van het Westen: |
1054 | Schisma |
Zowel in Oost als West zijn de Joden een vaak vervolgde, meestal geminachte minderheid, | |
´Godsmoordenaars´. | |
1096 | Berucht zijn de bloedbaden rond de eerste Kruistocht, en |
1492 | de verdrijving van de Joden uit Spanje. |
De Reformatie bracht weinig verbetering. Wel was er meer belangstelling voor Hebreeuws | |
en Joodse Bijbeluitleggers (en voor de Kabbala), maar de eis aan de Joden om Jezus als | |
de Messias te aanvaarden bleef en hun weigering bracht Luther tot razernij. | |
1648 | In het Oosten was de Opstand van de Kozakken waarbij honderdduizenden Joden vermoord |
werden alleen maar de ergste van de vele pogroms. |
Na de Sjoa (1933-1945) en de stichting van de Staat (1948) begon een proces van herziening en bekering.
In 2001 formuleerden de Europese Kerken hun nieuwe houding in de Charta Oecumenica. Daarin staat art 10:
De gemeenschap met het jodendom verdiepen.
Een unieke gemeenschap verbindt ons met het volk Israël waarmee God een eeuwig verbond heeft gesloten. In geloof weten wij dat onze joodse zusters en broeders "Gods geliefden blijven, omwille van de aartsvaders. Want God kent geen berouw over zijn genadegaven of zijn roeping" (Rom. 11,28-29). Zij hebben "het kindschap, de heerlijkheid, de verbonden, de wetgeving, de eredienst en de beloften; van hen zijn de aartsvaders en uit hen komt Christus lijfelijk voort" (Rom. 9,4-5).
Wij betreuren en veroordelen alle uitingsvormen van antisemitisme, zoals uitbarstingen van haat en vervolgingen. We vragen God om vergeving voor het anti-judaïsme onder christenen en vragen onze joodse zusters en broeders om verzoening.
Het is uiterst noodzakelijk om in verkondiging en onderwijs, in leer en leven van onze kerken te werken aan het bewustzijn van de diepe verbondenheid van het christelijk geloof met het jodendom en de joods-christelijke samenwerking te ondersteunen.
Wij verplichten onszelf ertoe:
- alle vormen van antisemitisme en anti-judaïsme in kerk en samenleving te bestrijden;
- de dialoog met onze joodse zusters en broeders op alle niveaus te zoeken en te intensiveren.
3. Herbezinning, Zion en Auschwitz
Vanaf de tweede eeuw is het vanzelfsprekend geweest in de christelijke theologie: “de Joden hebben Jezus niet aanvaard als Messias, alleen de rest die dat wel deed mag zich nog Israël noemen, de heidenen die Christus aannemen mogen daarin meedoen, de Kerk is in de plaats van de Joden nu het nieuwe volk van God, het nieuwe Israël. Voor de Joden is er geen toekomst bij God als ze zich niet bekeren.”
We noemen dat vervangingstheologie.
Vaak leidt deze visie tot wrevel: “de Joden zouden beter moeten weten, ze hebben de Schriften die van Jezus getuigen, waarom geloven ze dan niet?” Of tot woede: “hun ongeloof berust op onwil. Zij zijn vijanden van God.” Die woede heeft bij Johannes Chrysostomos [400] en Luther [1543; Von den Juden und ihre Lügen] tot gruwelijke uitspraken geleid, om maar twee voorbeelden te noemen.
Na de Tweede Wereldoorlog, toen de gruwelen van de Endlösung bekend werden, en toen de Staat Israël werd geproclameerd, is binnen de kerken, van West-Europa en van Noord-Amerika vooral, de bezinning op gang gekomen en is men zich steeds meer bewust geworden, dat het zo niet verder kan. Daarvan getuigt het geciteerde in Charta Oecumenica.
Maar nog heel veel theologie gaat gewoon verder in de oude sporen, en veel oude klassieke theologische leerboeken worden nog steeds gebruikt, zonder de argwaan die daarbij nodig is.
Die argwaan ontbrak ook bij de liturgen die voor het nieuwe Dienstboek [1998] gezorgd hebben, en daarin de klassieke tekst van het Beklag Gods hebben opgenomen voor de Goede Vrijdag dienst. Ze vonden dat een prachtige tekst uit de traditie, en ze konden of wilden niet zien dat die zwaar vergiftigd was met antisemitisme. [Er zijn overigens nieuwe teksten voor het Beklag Gods die zich daar niet aan schuldig maken, van Maria de Groot bijvoorbeeld.]
Voor de klassieke theologie heeft met de dood van Jezus, en met de val van Jeruzalem het Jodendom afgedaan, hun traditie is fossiel, versteend; hun vroomheid wettisch en uiterlijk; ze leven in het verleden, ze hebben geen toekomst, tenzij ze zich bekeren. In de Duitse theologie is het heel lang gewoonte geweest te spreken over het Spätjudentum, het late Jodendom, en dan bedoelen ze het Jodendom uit de tijd van Jezus. Na die tijd is er dus geen Jodendom meer.
Wel, de Joodse traditie, het Joodse geloof is springlevend, het is niet versteend. Maar het vooroordeel kom je nog heel vaak tegen.
Een aantal voorbeelden:
**
dr Bernard Reitsma: Wie is onze God? (2006), pag 165:
“Dat doet niets af aan de oprechtheid en rijkdom van Israëls spiritualiteit en vroomheid; er is veel van Israëls wijsheid en schriftuitleg te leren. Toch stelt Israël zich door zijn ongeloof buiten de zegeningen van het verbond. Het verwerpt de principes van zijn eigen verkiezing.
We zullen dus met twee woorden over Israël moet spreken. Het is als met een kind dat zich niets van zijn vader aantrekt. Voor de vader blijft het kind altijd zijn kind, maar zolang het zijn eigen gang gaat, plaatst het zich buiten de zegen van het gezin. “
Hier wordt Israël afgeschreven omdat het Jezus niet als messias heeft kunnen erkennen.
**
Bert Loonstra [ www.bertloonstra.nl / logboek: Joden en christenen 13.3.2008
“ Paulus wordt zo kritisch tegenover de joodse wetsvroomheid, nadat hij zelf Jezus heeft leren kennen als de ultieme openbaring van God. Dát is in het geding: erken je Jezus als de volmaakte zelfbekendmaking van God? Wanneer Israël dat niet doet, wordt zijn toravroomheid, hoe integer ook, eigenmachtige godsdienst. Evenzeer geldt voor heidenen, als die dat niet doen, dat ze zich bezondigen aan een eigenmachtig leven.”
“ Maar wat heeft deze Jezus van Nazaret, zoon van God, dan aan Gods toraopenbaring toe te voegen? Daar hebben de evangelisten en ook Paulus wel iets van begrepen. Het is de ongehoorde genade en verzoeningswil van God, waarmee Hij de verworpenen aanneemt. In de offerbetekenis van Jezus' kruis krijgt dat een weergaloze uitdrukking.”
“ Allen, joden, christenen, anders gelovigen en ongelovigen, worden wij geroepen ons te laten leiden door Jezus.”
**
Om over A. van de Beek De kring om de Messias nog maar te zwijgen
**
Als er in Bijbelteksten gesproken wordt over Israël, dan wordt dat vaak zo ingevuld: dat is de kerk, dat zijn wij. Dan spreken we over de kerk als Gods volk. Wel, de kerk is soms een volkskerk, maar nooit een volk.
Gods volk, dat is Israël. De kerk is geworteld in Israël, zeggen we wel, maar Paulus heeft een beter beeld: in de Olijfboom Israël zijn takken geënt, die zijn voor hun leven afhankelijk van de boom.
Wij doen net alsof die tak de boom heeft overwoekerd en de wortels heeft overgenomen. Maar Paulus schrijft (Rom. 11 vs 1) “Heeft God dan zijn volk verstoten? Volstrekt niet!”
Voor Paulus is het natuurlijk wel zo dat hij hoopt en verwacht dat de Joden Jezus zullen erkennen en herkennen, maar zijn ze door God verworpen? Nee.
Dat maakt de Nieuwe Bijbelvertaling er wel van.
In Rom 11 vs 12 “Als hun overtreding een rijke gave voor de wereld is” — zij hebben Jezus afgewezen en dus gaat de kerk de wereld in met het evangelie — “hoeveel te meer hun volheid?”
Vs 15 “Want als hun verwerping de verzoening van de wereld is, wat zal hun aanneming anders zijn dan leven uit de doden?” Ik citeer dat uit de StatenVertaling.
De NBV maakt ervan “Want als God zich met de wereld heeft verzoend toen hij hen verwierp, wat zal hij dan, wanneer hij hen opnieuw aanvaardt, anders teweeg brengen dan hun opstanding uit de dood?”
Wat is 'hun verwerping'? Zij hebben Jezus afgewezen, verworpen, niet erkend als door God gezonden. Hoe kan de NBV ervan maken dat God hen verworpen heeft? Tegen Paulus zelf in dus (vs 1). Toen dat aan aan het Nederlands Bijbel Genootschap werd voorgelegd, was het antwoord:
“Ja, we hebben in dezen toch maar de exegetische traditie gevolgd.”
Ze hebben gelijk, dit is de exegetische traditie, maar die is vergiftigd.
Ook in ons Liedboek staan vele liederen, die bedenkelijk zijn. Met name het gemak waarmee Jezus voor God in de plaats gezet wordt valt op, en de minimale aandacht voor Israël. Jeruzalem is onze hemelse bestemming, dat er nog een stad in het Midden-Oosten is die zo heet, blijft buiten het gezichtsveld.
We zullen ons moeten herbezinnen, en dat eist herziening. Dat gaat tot in de wortels van onze geloofstraditie, we zullen heel veel moeten afleren, en opnieuw leren formuleren.
4. Jezus was Jood, en Paulus ook
In de klassieke theologie staat Jezus vooral tegenover de Joden. Hij is geboren in Israël, dat wel, maar zijn volk verwerpt hem. Dat is ook het beeld dat je in het NT kunt lezen, vooral in het Evangelie van Johannes.
Je kunt het NT ook anders lezen, met meer gevoel voor nuances.
**
Lukas bijvoorbeeld vertelt van Jezus, en hij benadrukt dat hij een Joodse jongen is. Hij wordt geboren uit Joodse ouders, onder de Tora. Zij handelen met hem naar de Tora. Hij wordt besneden op de achtste dag, en daarmee opgenomen in het Verbond. Dat gebeurde natuurlijk met alle Joodse jongens, dat was vanzelfsprekend, maar het wordt maar van een enkeling verteld: van Johannes (Luk. 1:59) en van Jezus (Luk. 2:21). En later horen we nog van Timotheüs (Hand. 16:3); verder niet. Lukas geeft de besnijdenis niet veel nadruk, de naam die gegeven wordt is belangrijker, maar hij noemt het wel. Hij wil kennelijk ons goed doen horen dat Jezus geboren is in Israël, binnen het Verbond.
Nog steeds is de besnijdenis een wezenlijke zaak voor Joden: wie het nalaat hoort er niet echt bij. Wie bij Israël wil gaan horen, laat zich besnijden, dat geldt ook voor hem die van geboorte Jood is maar buiten de religieuze traditie opgevoed en toch weer kiest voor het Jodendom.
Lukas vertelt het verhaal van Jezus zo dat we er het verhaal van Samuel in horen terugkomen. Daarom vertelt hij dat Jozef en Maria hun zoon naar de Tempel brachten om hem daar te presenteren. Er lopen twee dingen door elkaar, het reinigingsoffer, voor de moeder (na veertig dagen) volgens Lev. 12, en het lossen van de eerstgeboren zoon volgens Num. 18. Al lijkt Lukas niet erg goed op de hoogte, hij vertelt het wel en het effect is weer de nadruk op de trouw van Jozef en Maria, de trouw aan de Tora. Jezus wordt geboren in het kader van het Verbond, hij komt voort uit Israël. Het heil is uit de Joden. Deze toon, die hier gezet wordt, loopt het hele evangelie door: Jezus is de ware zoon van Israël, licht voor de volken en glorie voor Israël. Jezus, Jesjoea, verlossing voor Jeruzalem, voor Israël en voor heel de wereld. Zo zingt Simeon.
Lukas vertelt hoe Jezus op twaalfjarige leeftijd naar de Tempel gaat. Zijn vrome ouders gaan elk jaar Pasen vieren in Jeruzalem. Dat getuigt van grote toewijding. Jezus wordt in die vrome sfeer opgevoed, hij leert die gelovige toewijding, en in de Tempel voelt hij zich thuis: ‘hier moet ik wezen’. Zoals de oude Anna daar indertijd thuis was, onafgebroken. In de Tempel vindt Jezus anderen, leraren, en hij luistert naar de discussie, hij mengt zich erin met een vraag en nog een vraag. Verstandige vragen kennelijk.
Dat zegt ook heel wat over zijn ouders, over Jozef met name. Jozef heeft hem op het pad van het leren gezet, de weg van de Tora. Hij heeft Jezus geleerd waar hij het levende water kon putten, waar de wijsheid te vinden was: in de Schriften, die het Woord van de HEER zijn. Later, als Jezus volwassen is en als leraar rondgaat, onderwijzend en genezend, dan blijkt uit de verhalen die over hem verteld worden hoezeer Jezus thuis was in de Schriften. Dat zegt heel wat over de manier waarop Jozef en Maria hem hebben opgevoed: een gelovige Joodse jongen.
**
In de afgelopen halve eeuw hebben we meer oog gekregen voor het feit dat Jezus voluit Jood was en diep verbonden was met de traditie van zijn volk. We hebben ook veel meer oog kunnen krijgen voor de grote variatiebreedte binnen het Jodendom van Jezus' tijd. De oorlog tegen de Romeinen heeft daarbij grote gevolgen gehad.
In de tijd van Jezus waren er Sadduceeën, een kleine machtige groep rond de Tempel; er waren Essenen (die we uit de vondsten van Qumran hebben leren kennen); er waren de Farizeeën, met allerlei stromingen [Sjammai en Hillel]; er waren ook in de diaspora Joden die op hun eigen manier Jood waren. Op allerlei punten was er discussie, en de toon daarbij was vaak fel.
Als we proberen Jezus te zien in het kader van zijn tijd, dan mogen we hem misschien schetsen als een eigenzinnige vrome Jood, die bekend stond als genezer, als leraar, als profeet; die in sommige discussies (bijvoorbeeld over echtscheiding) een erg streng standpunt innam, en in andere (reinheid) veel soepeler was.
Het ging hem vooral om de eigenlijke bedoeling van Tora, veel meer dan om het uiterlijke “regel is regel”. Hij was geen Farizeeër, maar stond wel dicht bij hen.
Er is eigenlijk niets in de evangeliën waaruit zou blijken dat Jezus buiten zijn volk, en buiten de traditie trad.
Na zijn dood en opstanding groeit er een gemeente, in eerste instantie van Joden, maar dan gaan er ook veel godvrezenden uit de volken (‘heidenen’) bijkomen. Hoe moeten die zich gedragen? Moeten ze Jood worden om christen te kunnen zijn? Dat is een probleem.
Die vroege kerk kende vele stromingen en variaties. Jakobus (de broeder van Jezus) was een exponent van de Joodse christenen: ze waren gewoon Jood, maar erkenden Jezus als de Messias.
Paulus, een diaspora-Jood, wilde een gemeente van Joden en heidenen, waarin Joden gewoon zichzelf bleven, Toragetrouw, en heidenen gewoon zichzelf bleven, niet gebonden aan de Tora, maar wel aan enkele grondregels (geen ontucht, geen afgoderij, etc). Hij pleit er hartstochtelijk voor elkaar te aanvaarden, maar het lukt niet. De spanningen lopen op, en de verwijdering wordt steeds groter.
Lukas lijkt het ideaal van Paulus te delen, maar de latere generaties kerkvaders gaan Paulus anti-Joods lezen (Ignatius al, ca 110).
De gemeente van Johannes (we weten niet wie Johannes was, we kennen alleen het evangelie) is in het begin een Joodse gemeente, maar zet zich scherp af tegen de andere Joodse stromingen, en lijkt daarin op de Essenen. Later zal die gemeente vooral niet-Joods zijn geworden, en dan ook anti-Joods.
Er is dus in de eerste eeuw veel gebeurd, dat vraagt een genuanceerd verhaal.
We moeten rekening houden met minstens vier stadia:
1. het optreden van Jezus, zijn onderwijs, zijn tekenen, zijn verhalen.
2. de mondelinge traditie over Jezus, de verhalen over wat hij deed en zei.
3. de eerste schriftelijke vastlegging van die traditie in evangeliën.
4. de latere redactie daarvan.
Als we (1) het optreden van Jezus rond 30 dateren, dan (3) het eerste evangelie (Markus) rond 60, Mattheüs en Lukas rond 70, en Johannes rond 90.
Dan zijn we dus inmiddels een of twee generaties verder, in een bewogen tijd.
De Tempel is verwoest (70). We kunnen de betekenis van die ramp niet overschatten. In de oorlog tegen de Romeinen is ongelooflijk veel vernietigd, van vele stromingen horen we gewoon niet meer, alleen van de Farizeeën, zij rapen de resten bij elkaar. Daarbij moeten ze zich duidelijk afgrenzen: geen apocalyptische verwachtingen meer van de Dag des Heren, geen verzet tegen de keizer, trouw aan de Tora. Daarbij wijzen ze ook de christenen af, omdat die zich veel te gemakkelijk met heidenen inlaten. De pijn van dat schisma is te proeven, vooral in het Johannes-evangelie en in de eindredactie van Mattheüs.
Paulus was ook Jood, en is het altijd gebleven.
Hij was er trots op Farizeeër te zijn, ijveraar (dus Zeloot), leerling van Gamliël. Maar in de eerste plaats was hij geroepen door Jezus zelf, de verheerlijkte Christus, om zijn apostel te zijn. Hij is dat vooral in de diaspora geweest, want die kende hij. [De vissers uit Galilea, zoals Petrus, voelden zich daar veel minder thuis.]
Hij heeft de boodschap verkondigd, eerst aan de Joden en daarna ook aan de Grieken. Hij heeft heel wat gemeenten gesticht, vooral in Klein-Azië en Griekenland, maar het lukte op den duur niet om als Joden en heidenen samen christen te zijn.
Zowel bij Jezus als bij Paulus geldt dat wij hun Jood-zijn vaak afmeten aan wat later in de rabbijnse traditie de norm wordt. Dat is niet altijd verstandig. Ze leefden ruim voor het vastleggen van de Misjna, en wat later regel wordt, is in hun tijd soms nog volop in discussie. Bovendien variëren de gewoonten, er is verschil tussen Galilea en Judea; en in de diaspora, buiten het Land, zijn veel regels (over reinheid en tienden bijvoorbeeld) niet van toepassing.
5. Joodse traditie: wandelen (halacha), vertellen (midrasj) en bidden (sidoer)
Men zegt wel eens dat er geen Joodse theologie bestaat. Dat is niet helemaal waar, er is wel degelijk een en ander aan reflectie op geloof. [Heschel, Kadushin, Urbach, Schechter, etc.].
A. Het is wel waar dat de aandacht van de Joodse geleerden vooral gericht was (en is) op de vraag hoe vorm te geven aan het gelovig leven. Hun discussies doen ons eerder aan die van juristen denken dan aan die van spirituele leidslieden, al moet je dat niet overdrijven [overigens gaat het in juridische discussies ook vaak om de uitwerking van diepe principes, die alles met spiritualiteit te maken hebben].
De Joodse term is halacha, die in verband gebracht wordt met ‘wandelen’:
Ps. 89,11a: ‘Wijs mij uw weg, Eeuwige, laat mij wandelen in uw waarheid.’
De studie van halacha zoekt naar die weg, hoe we die concreet, in onze situatie te gaan hebben. Daarbij is de enige bron de Tora, door God aan Mozes gegeven op Sinaï.
David Hartman zegt er dit van (geciteerd in Arthur Green, En dit zijn de woorden (2001):
“Halacha draait om twee polen: de pool van de wet, dat betekent de gespecificeerde en gedetailleerde gedragsregels, en de pool van het verbond, dat betekent het uitdrukking geven aan de intieme relatie tussen God en Israël. De pool van de wet, de neiging het gedrag in formules vast te leggen, kan een uiting zijn van verlangen naar orde en voorspelbaarheid. De weg ligt vast, de taak van de Jood is louter antwoord geven. De pool van het verbond benadrukt dat halacha niet louter formeel is, maar een veelzeggend systeem gegrond in de verbondsrelatie. Een levende relatie met God kan niet alleen maar gestructureerd worden door vastgelegde regels voor altijd. De behoefte aan regelingen mag niet ten koste gaan van spontaneïteit, betrokkenheid, nieuwsgierigheid en verrassing.”
Wat zegt de Tora over het gaan van de weg? Daarover is veel nagedacht en gediscussieerd, eerst alleen mondeling. Leerlingen moesten de verslagen van die discussies aanhoren en onthouden.
In de tweede eeuw werd dat te veel, en het systeem te kwetsbaar. In de oorlogen met de Romeinen waren te veel slachtoffers gevallen. R. Akiva (van ca 50 tot 132) is begonnen het geheel systematisch samen te vatten, en dat werk kwam tot een afsluiting ca 200 onder leiding van R. Judah haNasi.
Johanan bar Nappah.a (199_279) has left the following important note relative to the composition and editing of the Mishnah and other halakic works: "Our Mishnah comes directly from Rabbi Meir, the Tosefta from R. Nehemiah, the Sifra from R. Judah, and the Sifre from R. Simon; but they all took Akiba for a model in their works and followed him" (bSanh. 86a).
Dat werk, de Misjna, bestaat uit zes delen, en is onderverdeeld in traktaten:
1 | Zeraim | vruchten | over landbouw en tienden |
2 | Mo’ed | bepaalde tijd | over de bijzondere tijden: Sjabbat, Pesach, vasten, etc. |
3 | Nasjim | vrouwen | over huwelijksrecht |
4 | Nezikin | schade | over civiel recht |
5 | Kodasjim | heilige zaken | over offers en de dienst in de tempel |
6 | Tohorot | reinheid | over cultisch onreinheid |
De discussie over de halacha ging (en gaat) door. Ze zijn opgetekend en verzameld in de Talmoed. Eigenlijk zijn er twee talmoediem: de Palestijnse en de Babylonische, de tweede is de belangrijkste.
De Talmoed citeert een regel uit de Misjna (in het Hebreeuws), en geeft vervolgens de discussie daarover weer (in het Aramees).
Zie: J.L. Palache, Inleiding in de Talmoed, (1922)
De basis van de halacha is de Tora die Mozes op Sinaï gekregen heeft. Maar dat is meer dan de geschreven Tora (de vijf boeken van Mozes), er is ook de mondelinge Tora, die Mozes doorgaf aan Jozua, en die naar men zegt de uitleg van de geschreven tekst heeft geleid.
B. In en naast de discussie over de halacha vinden we de midrasj. Het woord is afgeleid van een werkwoord darasj, zoeken, het gaat dan met name om het zoeken van de betekenis. Midrasj-verzamelingen volgen de Bijbeltekst en geven daarbij wat zinvol is om de betekenis te vatten: verhalen bijvoorbeeld.
Een voorbeeld van midrasj; deze is ‘opgehangen’ aan Gen. 18,21: “Ik wil nu afdalen“
In Gen. 18 wordt verteld hoe de Eeuwige op bezoek komt bij Abraham en Sara een zoon belooft, en daarna komt het verhaal van de ondergang van Sodom. In de Naardense Bijbel:
[20] Dan zegt de Ene: “het schreeuwen uit Sodom en Gomorra is zo overvloedig
en hun zonde zo zwaar, bovenmate, [21] dat ik wil neerdalen en zien:
het geschreeuw uit haar dat tot mij is gekomen, hebben ze ernaar gedaan,
alles daar, of niet,_ ik wil het weten!”
***
(GenR 49.6)
R Simeon bar Jochai leerde: ‘Dit is een van de tien afdalingen (van de Eeuwige) die genoemd worden in Tora.’
R Abba bar Kahana sprak: ‘Dit leert ons dat de Heilige, gezegend zij Hij, hen de kans gaf omkeer te doen. Want de tekst zegt: “IK wil neerdalen en zien of ze gedaan hebben naar het geschreeuw, dan het einde” - ze moeten geheel vernietigd worden - “en zo niet dan weet IK.” - hoe IK ze moet straffen, want IK zal ze leren dat Recht bestaat in de wereld.’
R Levi zei: ‘God zei: “Zelfs als IK zou willen zwijgen, gerechtigheid voor een meisje staat het me niet toe.”
[de tekst heeft: het geschreeuw is overvloedig, rabbah, R Levi leest ribah, meisje]
Want het gebeurde dat twee jonge vrouwen water gingen halen. De ene vroeg: waarom ben je zo bleek? De andere antwoordde: we hebben geen voedsel meer. Wat deed ze? Ze [de ene] vulde haar kruik met meel, en ze ruilden hun kruiken. Toen de mannen van Sodom dat merkten namen ze haar en verbrandden haar [want liefdadigheid was streng verboden in Sodom, verg. bSanh 109a,b]. Dus zei de Heilige, gezegend zij Hij: “Zelfs als IK zou willen zwijgen, gerechtigheid voor een meisje staat het me niet toe.” Dus staat er in de tekst niet: hun geschreeuw, maar het geschreeuw van haar, namelijk van dat meisje. [in de vertaling: het geschreeuw uit haar, dan wordt ‘haar’ gelezen als verwijzing naar Sodom]
***
C. bTaan 2a: “Er is geleerd: ‘je zult de HEER je God liefhebben en Hem dienen met heel je hart’. Wat de dienst met het hart? Het antwoord: gebed.”
Er zijn meer vormen van dienst, maar de dienst met het hart, en het hart van de dienst is het gebed.
Dat is een belangrijke overweging geweest toen men in de ballingschap, na de vernietiging van de Tempel waardoor de offerdienst niet meer mogelijk was, een weg zocht om toch weer contact met de Eeuwige te zoeken, tot verzoening, vergeving en lofprijzing. Het gebed ging toen de plaats van de offerdienst innemen, de namen gingen ook over: mincha was de naam voor het middagoffer, het werd de naam voor het middaggebed.
Het gebedenboek van Israël bij uitstek is het Psalter. Daarin geeft Israël antwoord, daarin komt van alles uit het leven aan de orde. Maar met de afsluiting van het boek is het antwoord van Israël niet gestold, telkens weer zijn er nieuwe gebeden geformuleerd.
Sommige gebeden zijn spontaan, individueel, en die laten weinig sporen na. Maar veel gebeden zijn voor in de eredienst, collectief, en die zijn opgenomen in de gebedenboeken. We kennen de sidoer, het gebedenboek voor de dagelijkse gebeden thuis, voor de sabbatsviering thuis en voor de gewone sabbatsdienst. Daarnaast zijn er speciale gebedenboeken voor de feestdagen (de machzor).
In Nederland is speciaal de uitgave Dasberg belangrijk (NIK).
Maar niet alleen op gezette tijden wordt gebeden. Bij tal van gelegenheden vind de vrome Jood het vanzelfsprekend om er een passend gebed bij uit te spreken. Heel vaak beginnen die gebeden met de strofe: ‘Gezegend Gij Eeuwige, onze God, koning van het heelal, die ...’
Enkele voorbeelden:
Voor het aan tafel gaan wast men de handen en zegt erbij: [Dasberg, p. 344]
‘Gezegend Gij Eeuwige, onze God, koning van het heelal, die ons hebt geheiligd door uw opdrachten (geboden), en ons hebt opgedragen het wassen van de handen.’
Bij het eten van brood: [344]
‘Gezegend Gij Eeuwige, onze God, koning van het heelal, die het brood uit de aarde doet voortkomen.’
Bij het drinken van een glas wijn: [353]
‘Gezegend Gij Eeuwige, onze God, koning van het heelal, schepper van de vrucht van de wijnstok.’
Bij het zien van de regenboog: [356]
‘Gezegend Gij Eeuwige, onze God, koning van het heelal, die het verbond gedenkt, die trouw het verbond in stand houdt en zijn woord vervult.'
Bij het horen van een bedroevende tijding [356]
‘Gezegend Gij Eeuwige, onze God, koning van het heelal, betrouwbare rechter.’
Een bekend gebed is het Kaddiesj. Er zijn verschillende versies, waarvan een speciaal voor mensen in rouw. Kaddiesj wordt alleen collectief gezegd, dus als er minstens tien mannen aanwezig zijn (het minjan). Opvallend is dat het niet in Hebreeuws maar Aramees is geformuleerd.
Opvallender is dat het geen woord bevat over dood of lijden. Het is een lofprijzing:
“Laat de grootheid en de heiligheid van Zijn grote Naam vermeld worden
in de wereld die Hij geschapen heeft, volgens Zijn wil
en moge Hij Zijn koningschap vestigen tijdens uw leven
en tijdens het leven van heel het Huis Jisraël, spoedig en binnenkort.
Zegt nu: Amen.
Moge geprezen, met hulde, roem en hoogachting vermeld,
verheven, verheerlijkt en met extatische lof bezongen worden,
de Naam van de Heilige, die geprezen is,
boven alle uitingen van prijzen, gezang, hulde en troost, die er in de wereld geuit worden.
Zegt nu: Amen.
Moge er veel vrede uit de hemel komen en leven,
voor ons en voor heel Jisraël.
Zegt nu: Amen.
Die vrede sticht in Zijn hoge sferen
moge ook vrede brengen voor ons en voor heel Jisraël.
Zegt nu: Amen. ”
[vertaling Dasberg 72]
6. Antisemitisme, verguizing, vernietiging en vergif
De kerk heeft over de Joden door de eeuwen heen zelden positief gesproken. Dat begint al vroeg: uit de tweede eeuw hebben we van Melito, de bisschop van Sardes een paaspreek, de oudste die bewaard is, en hij zegt daarin tegen de Joden:
"O wetschennend Israël, waarom toch hebt ge deze ongehoorde misdaad bedreven door uw Heer in ongehoord lijden te storten, uw Meester die u vormde, die u maakte, die u eerde, die u Israël noemde?
Gij hebt de Heer te gronde gericht, gij werd zelf te gronde gericht en nu ligt gij als een dode neer."
<uit de preek Peri Pascha van Melitos van Sardes, vertaling prof J.J.Thierry 1978>
Prof Thierry zegt erbij:
“Deze felle polemiek beschouwen wij als onbillijk, eenzijdig, bekrompen, onsympathiek, antisemitisch en derhalve door en door onchristelijk. Nog één stap ... beschuldiging van Godsmoord” .
We willen dit misschien onchristelijk noemen, het is wel 18 eeuwen lang de christelijke praktijk geweest.
Die praktijk is gevoed uit de opvatting dat
- de Kerk in de plaats van Israël is gekomen, en nu erfgenaam is van al Gods beloften. Het oude verbond met Israël heeft afgedaan en het nieuwe verbond is voor de christelijke gemeente. De Kerk is het Israël Gods, het volk van God.
(Vanzelfsprekend blijven de vloeken en oordelen gereserveerd voor het Joodse volk.) - Daar komt vaak bij de mening dat de God van het Oude Verbond een andere God is dan die van het Nieuwe Verbond: de God van het Oude Verbond is een God van wet, gebod, toorn, haat en die van het Nieuwe Verbond is een God zijn van liefde en genade. Tegenover de wet het evangelie. Wij hebben niets meer te maken met de wet (behalve als we er ons onwelgevallige zaken mee kunnen afwijzen).
- Joden hebben geen rechten meer op de naam Israël tenzij zij zich bekeren en christen worden. De Joden mogen niet meer bestaan.
- Er is maar één weg en dat is Jezus Christus. Buiten Hem om geen heil.
[In de Islam geldt een dergelijke vervangingsleer: de boodschap van de Profeet is dezelfde als die van Abraham, Mozes, David en Jezus, maar Joden en christenen hebben de zuivere boodschap vervalst. Dus luister naar de Profeet en voeg u in de Islam.]
De blijvende weigering van de Joden om Jezus te erkennen als Messias heeft altijd op christelijk onbegrip mogen rekenen. Ze konden toch beter weten? Dat moet wel onwil zijn, vijandschap tegen God. Dat begint al te klinken in het evangelie van Johannes, dat klinkt nog door in de afwerende houding in de Orthodoxe Kerken, evenals in de Katholieke Kerk. Ook daar is wat aan het veranderen; het duurde tot 1993 voordat het Vaticaan de Staat Israël erkende.
In de Middeleeuwen (en nog lang daarna) stonden de Joden in de Europese landen buiten de maatschappij. Ze waren soms nuttig, voor handel en kredieten, en in de steden vonden ze nog wel eens een plaats, maar de goegemeente was meestal argwanend. Landbezit was niet toegestaan, de meeste beroepen waren voor hen gesloten.
En als er iets misging was de zondebok gauw gevonden. Na de pestepidemie van 1346-'48 kwam het in grote delen van Europa tot pogroms. In 1348 en 1349 werden onder meer de Joodse gemeenschappen van Brussel, Zutphen, Bazel en Frankfurt am Main vernietigd.
Joden werden nogal eens verdreven, en veel Joden kwamen in de latere Middeleeuwen in Oost-Europa terecht: Polen, Oekraïne, Rusland, Wit Rusland en Litouwen. Daar stelde de adel vaak een Jood aan als rentmeester op de grote landgoederen. Dat betekende dat de pachters zelden hun heer zagen, maar vooral de Jood die de pacht kwam innen. Hij was de uitzuiger.
In Oost-Europa heeft het woord pogrom zijn sinistere betekenis gekregen.
Het Russische woord "pogrom" duidt een georganiseerde, in tijd beperkte, aanval op de joodse bevolking van een stad of dorp aan. Men vernielde, zonder tussenkomst van de politie, of zelfs met medewerking van de autoriteiten, een joodse wijk en mishandelde of vermoordde de bewoners. Soms vond de overheid de pogroms een goede uitlaatklep voor het volk, omdat de aandacht van de slechte economische toestand afgeleid werd. Een voorbeeld hiervan zijn de pogroms die in 1893/4 en 1904/05 plaatsvonden in tsaristisch Rusland. Daarbij kwamen enkele duizenden joden om het leven, maar de daardoor gewekte schrik bewoog enkele honderdduizenden joden ertoe om naar de Verenigde Staten te emigreren. Veel bloediger nog waren evenwel de Jodenvervolgingen die in de Russische Burgeroorlog in Zuid-Rusland en Oekraïne werden aangericht door de Witten: daarbij kwamen meer dan 100.000 joden om het leven. Wikipedia, sv pogrom
In Nederland hebben we geen pogroms gekend. Wel discriminatie, minachting, uitsluiting.
7. Werk lokaal
Onze taak wordt genoemd in Ordinantie I-2:
De kerk is geroepen in al haar geledingen het gesprek met Israël te zoeken en gestalte te geven aan de verbondenheid met het volk Israël ....
Een van de punten waarin dat wordt uitgewerkt: de gemeente toe te rusten tot de ontmoeting met Israël.
Dat is in de eerste plaats de taak en de verantwoordelijkheid van de kerkenraad, maar die kan ervoor kiezen een commissie daarvoor te benoemen.
Zie daarover de brochure ‘Belijden in Beleid’ ook op deze website.
Daarin staan ook voorbeelden van activiteiten genoemd: gemeenteavonden, een leerhuis, regelmatige publiciteit, contact met catechese en kindernevendienst, misschien eens een bezoek aan synagoge, het Joods Historisch Museum, een reis naar Israël.
8. Werk Landelijk
Landelijk is er de Protestantse Raad voor Kerk en Israël, die de Synode van advies dient.
Op het Landelijk Dienstencentrum zijn enkele medewerkers voor Kerk en Israël werkzaam. Vanuit de Dienstenorganisatie wordt ook het blad Kerk en Israël Onderweg (4x per jaar) uitgegeven.
Op de website van de PKN (www.pkn.nl) vindt u onder Werkvelden > Oecumene en Dialoog > Kerk en Israël een gedeelte met belangrijke informatie.
De organisatie Christenen voor Israël en het Platform Appèl Kerk en Israël staan formeel geheel los van de PKN.
Tussen plaatselijk en landelijk staat regionaal/provinciaal. In Utrecht is er de provinciale werkgroep Kerk en Israël Utrecht, die deze website onderhoudt. Onze taak is in de eerste plaats de ondersteuning van de lokale commissies.
Een van de manieren waarop we dat doen is het produceren van artikelen voor kerkbodes e.d.(vanaf 1990), meestal iedere twee maanden. Deze artikelen gaan over allerlei onderwerpen, we hebben daaruit enkele bundels samengesteld: Joodse Feesten, Joodse Voorwerpen, Bijbel, Leven in Israël, Joods Leven, Israël en de Kerk.
U vindt die artikelen elders op onze website, onder "Artikelen" en "Thema's".
9. Werkvormen en bronnen
Boeken:
A. van der Heide, | Het Jodendom, | 2001 | |
W. Zuidema, | Gods Partner, | 1977 | |
rabbijn S.Ph. de Vries, | Joodse Riten en Symbolen, | 1968 | (oorspr. 1927-1932) |
Aartjan van den Berg & René Süss |
Spiritualiteit in Jodendom en christendom, | 2006 | |
G.H. Cohen Stuart, | Joodse feesten en vasten, | 2003 | |
Chaim Potok, | Wanderings, | 1978 | (vert.: Omzwervingen, 1989) |
Arthur Green, | These are the Words, | 1999 | (vert.: En dit zijn de woorden, 2001) |
Over Jezus en Paulus
David Flusser, | Jezus, | 1968 | vert. 1979 |
idem | Tussen oorsprong en schisma, | 1984 | |
Geza Vermes, | Jesus the Jew, | 1973 | |
idem | The Changing faces of Jesus, | 2000 | (vert.: Ieder zijn eigen Jezus, 2002) |
Peter Tomson, | Als dit uit de hemel is..., | 1997 | |
Cees den Heyer, | De Messiaanse Weg | I 1984, | II 1986, III 1991 |
idem | Opnieuw, wie is Jezus?, | 1996 | |
idem | Paulus, man van twee werelden, | 1998 | |
Patrick Chatelion Counet, | Genie of misgeboorte? | 2009 |
Websites:
www.pkn.nl