{loadmoduleid 92}

 

 

 

Classicale Werkgroep
Kerk en Israël Utrecht

Protestantse Kerk in Nederland

Het feest van de lichtjes

Zo wordt het Joodse Chanoekafeest, dat in december gevierd wordt, vaak genoemd. Chanoeka betekent: (her-)inwijding, nl. van de Tempel in Jeruzalem.

In de tweede eeuw voor Christus werden de Joden onderdrukt door de Grieks-Syrische koning Antiochus IV Epifanes. Hij verbood het dagelijkse offer in de Tempel en ontwijdde die door zwijnen te offeren aan de Griekse oppergod Zeus. Hiermee trof hij de Joden in het hart.

Verzet kon niet uitblijven. Het sein daartoe werd gegeven door de priester Mattitjahoe, terwijl na zijn dood de strijd werd voortgezet door zijn zonen, Makkabeeën genaamd (Makkabi = strijdhamer). Van hen was Juda de bekendste. Met een kleine verzetsgroep wist hij de machtige vijand te verslaan. In
I Makkabeeën 4 lezen wij, hoe hij de Tempel zuiverde van de afgodsdienst. Hij beval, dat voortaan de herinwijding van de Tempel zou worden herdacht op de 25ste dag van de maand kislev, die datum valt meestal in december.

In de viering van het feest staan echter vandaag niet alleen de heldendaden van de Makkabeeën centraal, maar ook een bijzonder verhaal uit de Talmoed. Het gaat over de olie voor de menora, de kandelaar in de Tempel. Te midden van alle verontreiniging, vond men in de Tempel slechts één verzegeld kruikje olie, dat niet verontreinigd was. Het was genoeg voor één dag. Maar op dit kleine beetje olie brandde de menora acht dagen. Grote vreugde was er onder het volk, nu de Eeuwige een teken gegeven had van zijn aanwezigheid. Daaruit is de traditie ontstaan om iedere dag van het acht dagen durende feest een lichtje op de negenarmige kandelaar te ontsteken met behulp van het licht op de negende arm. Het Chanoekafeest is ieder jaar opnieuw een feest van toewijding: het Joodse volk beseft, dat het zijn hartsgeheim niet mag laten overwoekeren door heidendom van welke aard ook.

Het feest wordt uiteraard in de synagoge gevierd, maar is vooral een huiselijk feest. Met vreugde wordt op de eerste avond het eerste lichtje van de chanoekakandelaar aangestoken (kaars/olielamp).
Als de kaarsen branden worden vaak spelletjes gedaan en lekkernijen gegeten, zoals latkes ( in olie gebakken aardappeldeeg) en soevganiot (met gelei gevulde oliebollen).
Een zgn. chanoeka-ijzer wordt zichtbaar in de vensterbank geplaatst, waarmee de Jood tot de buitenwereld zegt: dit is mijn vlam, waardoor ik mijn weg laat verlichten.

En is ook tot ons niet gezegd: “Plaats het licht niet onder de korenmaat, maar laat het schijnen onder de mensen”?


Jan de Vries


gepubliceerd 1998