“U moet uw naaste liefhebben als uzelf”, staat er in Leviticus 19 : 18b. En ook vinden we deze zin bij Matthëus (22 : 39), bij Markus (12 : 31) en bij Lukas (10 : 27). Zo krijgt deze uitspraak de kracht van een gezegde, dat vaak als samenvatting van de Tien Woorden wordt gememoreerd, samen met: “U zult de Heere, uw God, liefhebben ..” In de evangeliën plaatst Jezus beide uitspraken als vervulling van wet en profeten, als weg ten leven, naast elkaar.
Het merkwaardige is dat in de uitleg van “uw naaste liefhebben als uzelf” nogal eens opgemerkt wordt dat je de naaste moet liefhebben op dezelfde wijze en met dezelfde kracht zoals je van jezelf houdt. Dan ligt de gedachte op de loer dat hoe meer je van jezelf gaat houden, hoe meer je van je naaste kunt gaan houden. Maar is de opdracht tot het liefhebben van de naaste dan gegrond op een soort egocentrisme? Of op zelfkennis?
De grote Joodse denker Martin Buber (1878 – 1965) vertaalt Leviticus 19 : 18b als volgt: “Halte lieb deinen Genossen, dir gleich.” Vertaald: “Heb je naaste lief, jou gelijk(zijnde)”. Hier staat dat je de naaste sowieso moet liefhebben, met de verduidelijking dat hij immers aan jou gelijk is.
Een andere Joodse filosoof (en student van Buber), Emanuël Levinas (1906 – 1995) gaat in zijn filosofie hierop door. Hij laat zien dat wij mensen, vanwege ons mens-zijn, allemaal raakbaar zijn voor pijn, voor vreugde, voor verdriet. Daarom kan gesteld worden dat onze medemens, alhoewel in zekere zin een totaal andere, toch ook aan ons gelijk is. Zo aan ons gelijk dat wij bijna automatisch zijn pijn, zijn vreugde, zijn verdriet aanvoelen en dus met hem kunnen meeleven, hem intuïtief begrijpen en daarom die ander kunnen liefhebben. Het blijkt dus dat de opdracht tot liefhebben een opdracht is die de Schepper in ons “gebakken” heeft en daardoor realiseerbaar is.
En zoals de Joodse wijzen met regelmaat doen, verwijzen we naar een typerende zinsnede uit de Tora: Leviticus 19 : 34b: “U zult de vreemdeling liefhebben als uzelf, want u bent vreemdeling geweest in Egypte”. De lezer trekke in onze tijd de conclusie voor zichzelf.
Piet Booij.
© Classicale Werkgroep Kerk en Israël Utrecht