{loadmoduleid 92}

 

 

 

Classicale Werkgroep
Kerk en Israël Utrecht

Protestantse Kerk in Nederland



De Israëlische diplomaat George Deek heeft op 27 september 2014 in Oslo een opmerkelijk verhaal gehouden.
Hij is christen, Arabier, en adjunct ambassadeur voor Israël in Oslo. Hij hield zijn toespraak voor Med Israel for fred

[http://www.miff.no/Englisharticles/2014/10/04ThebestspeechanIsraelidiplomateverheld.htm].
Hier volgt de vertaling door Wybrand Ganzevoort.



Naar de toekomst


Als ik door de straten van Jaffa wandel, de stad waar ik thuis ben, dan moet ik vaak denken aan het jaar 1948. De stegen van de oude stad, de huizen in de Ajami-buurt, de visnetten in de oude haven – ze vertellen allemaal verschillende verhalen over het jaar dat mijn stad voor altijd veranderd heeft.

Een van die verhalen gaat over een van de oudste families in deze oude stad – de familie Deek – mijn familie.
Voor 1948 werkt mijn grootvader George, ik ben naar hem genoemd, als electricien bij de Rotenberg Electricity Company. Hij was nauwelijks geïnteresseerd in politiek. Jaffa was een stad met gemengde bevolking, en hij had vanzelfsprekend ook Joodse vrienden. In feite had hij van zijn vrienden bij de Company zelfs Jiddisch geleerd, zodat hij een van de eerste Arabieren was die die taal sprak.

In 1947 verloofde hij zich met Vera – mijn grootmoeder – , ze maakten plannen om een gezin te stichten in de stad waar de familie Deek al vier eeuwen woonde. Maar een paar maanden later veranderde dat alles.

Toen de VN de stichting van de staat Israël goedkeurde en een paar maand later die Staat werd geproclameerd, waarschuwden de Arabische leiders de Arabische bevolking dat de Joden van plan waren hen te doden als ze thuis bleven, en ze noemden Deir Jassin als voorbeeld. Ze zeiden tegen iedereen: “Verlaat je huizen, ga weg”. Ze zeiden dat ze maar een paar dagen nodig hadden om met vijf legers de nieuwe staat te vernietigen.

Mijn familie, bevreesd voor wat zou kunnen gebeuren, besloot te vluchten, zoals de meeste anderen. Een priester werd snel gehaald naar in het huis van de familie en hij huwde George en Vera, mijn grootouders in alle haast. Mijn grootmoeder had niet eens een fatsoenlijke bruidsjurk. Daarna sloeg de hele familie op de vlucht naar het Noorden, naar Libanon.

Maar toen de oorlog over was was Israël niet vernietigd. Mijn familie was aan de andere kant van de grens en het leek er op dat de leden van de familie verstrooid zouden worden over de wereld. Ik heb vandaag verwanten in Jordanië, Syrië, Libanon, Dubai, Groot Brittannië, Canada, de Verenigde Staten, Australië en nog zo wat.

De geschiedenis van mijn familie is maar een – en niet de ergste – onder de vele tragische verhalen van het jaar 1948. En om eerlijk te zijn, je hoeft niet anti-Israël te zijn om te erkennen dat dat de Palestijnen een humanitaire ramp is overkomen in 1948, de Naqba. Het feit dat ik met verwanten in Canada moet skypen die geen Arabisch spreken, het feit dat een neef in een Arabisch land daar nog steeds geen burger is al is hij van de derde generatie, het is een getuigenis van de tragische gevolgen van de oorlog.

Volgens de VN zijn er 711 000 Palestijnen verplaatst, we hebben dat eerder gehoord. Sommigen zijn gevlucht, sommigen verdreven. In dezelfde tijd zijn zo’n 800 000 Joden onder druk uit de Arabische wereld weggegaan. En, we hebben het eerder gehoord, aan beide kanten zijn gruwelijke dingen gebeurd.

Het lijkt er echter op dat dit conflict niet het enige was in de 20e eeuw, dat tot verplaatsing van bevolking leidde. Rond 1922 werden 5 miljoen moslims uit Europa verdreven naar Turkije. In de jaren negentig viel Joegoslavië uiteen, honderdduizend doden en drie miljoen verdreven of gevlucht. Na de tweede wereldoorlog werden de Poolse grenzen verschoven, 150.000 doden, 1,5 miljoen Polen verdreven uit Oekraïne, rond 15 miljoen Duitsers verdreven uit Polen. In 1947 werden India en Pakistan gevestigd, rond 15 miljoen verdreven.

Dat gebeurt ook in het Midden-Oosten, ruim een miljoen Koerden door de Turken verdreven, 2 miljoen christenen uit Irak. En vandaag worden Yazidis, Bahais, Koerden, christenen gedood of verdreven – een 1000 per maand – door radicaal islamitische groepen. De kans dat deze verdrevenen ooit weer naar huis terug kunnen is vrijwel nul.

Waarom dan wordt de tragedie van de Serven, van de Europese moslims, van de Poolse vluchtelingen, van de Irakese christenen niet herdacht? Hoe komt het dat de verdrijving van de Joden uit de Arabische wereld vergeten is en de tragedie van de Palestijnen, de Naqba, nog steeds leeft in de politiek van vandaag?
Ik denk dat dit komt omdat de Naqba is omgevormd van humanitaire tragedie tot politiek offensief. Het herdenken van de Naqba gaat niet meer over wat er gebeurd is, het gaat over de weerzin tegen het bestaan van de Staat Israël. Dat zie je duidelijk aan de datum die er voor gekozen is: niet 9 april – de dag van de slachting in Deir Yassin. Niet 13 juli – de dag van de verdrijving uit Lod. Nee, de dag van Naqba is op 15 mei – de dag na de Onafhankelijkheidsverklaring van Israël.

Daarmee heeft de leiding van de Palestijnen verklaard dat de ramp van Naqba is niet de verdrijving, niet de verlaten dorpen, niet de ballingschap; de ramp is de vestiging van de Staat Israël. Ze zijn bedroefd niet zozeer over de humanitaire catastrofe die de Palestijnse bevolking trof, als wel over het bestaan van de Joodse Staat. In andere woorden, ze betreuren niet het feit dat mijn neven Jordaniër zijn, zij betreuren het feit dat ik Israëli ben. Daarmee zijn de Palestijnen slaven van het verleden geworden, geketend door de verbittering, gevangen in een wereld van frustratie en haat.

Maar vrienden, de eenvoudige waarheid is: als je niet in verdriet en bitterheid wilt blijven steken, dan moet je vooruit kijken. Om de wonden van het verleden te helen moet je de toekomst veilig stellen.

Dat heb ik geleerd van mijn leraar muziek, Avraham Nov. Ik was 7 jaar toen ik lid werd van de fanfare van de Arabisch-christelijke gemeenschap in Jaffa. Daar ontmoette ik Avraham, leraar muziek; hij leerde mij de fluit bespelen en later de klarinet. Ik was er goed in. Avraham had de Holocaust overleefd, zijn hele familie was vermoord door de Nazi’s. Hij had het als enige overleefd, omdat een Nazi-officier hem mee nam om zijn gasten muzikaal te vermaken. Toen de oorlog over was, had hij natuurlijk kunnen gaan zitten huilen over de grootste misdaad tegen de menselijkheid uit de geschiedenis, en over het feit dat hij nu alleen was. Dat deed hij niet, hij keek vooruit, niet achteruit; hij koos het leven, niet de dood; hoop, niet de wanhoop.

Avraham kwam naar Israël, trouwde en begon muziekles te geven, de muziek die hem zijn leven had gered. Hij heeft duizenden kinderen in het hele land les gegeven. Ik heb Avraham 15 jaar gekend, en hij heeft in al die tijd nooit over zijn verleden gesproken, op één keer na, toen ik het wilde weten. Ik besefte toen dat Avraham niet de enige was, dat vele overlevenden nooit over die jaren spraken.

Pas wanneer ze de toekomst veilig gesteld hadden, konden ze terugkijken op het verleden. Pas toen ze een tijd van hoop hadden opgebouwd, konden ze het zich toestaan de dagen van wanhoop te herinneren. Zij bouwden hun toekomst in hun oude/nieuwe thuis, de Staat Israël. En onder de schaduw van hun grootste tragedie bouwden ze een land dat in de wereld leidend is op gebieden als geneeskunde, landbouw, technologie. Hoe kon dat? Ze keken vooruit.

Vrienden, dit is een les voor iedere natie die een tragedie te boven moet komen – inclusief de Palestijnen. Als de Palestijnen hun verleden willen helen, moeten ze zich eerst richten op het veiligstellen van de toekomst, op het bouwen van een wereld zoals die hoort te zijn, zoals onze kinderen toekomt.

En de eerste stap in die richting is ongetwijfeld een einde maken aan de schandalige manier waarop de Palestijnse vluchtelingen behandeld worden.

In de Arabische wereld zijn de Palestijnse vluchtelingen nog steeds niet gevestigd, ook hun kinderen, kleinkinderen, achterkleinkinderen niet. Ze worden er zwaar gediscrimineerd en in veel gevallen worden hen het burgerschap en fundamentele mensenrechten ontzegd. Hoe kan het dat mijn verwanten in Canada burgers van Canada zijn, en dat mijn verwanten in Syrië, Libanon, de Golfstaten – ze zijn er geboren, ze hebben geen ander thuis gekend – nog steeds als vluchteling worden behandeld? Het is duidelijk, de manier waarop de Palestijnen in de Arabische landen behandeld worden is onderdrukkend, erger dan waar ook. En de internationale gemeenschap en de Verenigde Naties zijn medeplichtig. In plaats van hun plicht te doen en de vluchtelingen te helpen een bestaan op te bouwen, voeden ze het verhaal van ‘wij zijn slachtoffers’. Er is een orgaan van de VN voor hulp aan vluchtelingen wereldwijd, de UNHCR, en daarnaast is er een orgaan voor alleen de Palestijnse vluchtelingen, de UNRWA. Dat is geen toeval. De UNHCR helpt vluchtelingen een nieuw thuis op te bouwen, aan de toekomst te werken, en hun vluchtelingschap te beëindigen. Maar de UNRWA doet precies het tegenovergestelde: hun status als vluchteling moet behouden blijven en voorkomen moet worden dat ze een nieuw leven opbouwen. De internationale gemeenschap mag niet verwachten dat het vluchtelingenprobleem opgelost wordt als ze blijft samenwerken met de Arabische wereld die de vluchtelingen als politieke instrumenten gebruikt, en hen ondertussen de grondrechten ontzegt.

Waar ter wereld de Palestijnse vluchtelingen gelijke rechten kregen, hebben ze het goed gedaan, bijgedragen aan de samenleving. Dat zie je in Zuid Amerika, in de Verenigde Staten, zelfs in Israël. In feite is Israël een van de weinige landen geweest die automatisch volledig burgerschap en gelijkheid gaf aan alle Palestijnen binnen de Staat na 1948.

We zien de resultaten: ondanks alle moeilijkheden hebben de Arabische burgers van Israël een toekomst opgebouwd. Israëlische Arabieren zijn de best opgeleide Arabieren in de wereld, met de hoogste levensstandaard en de beste mogelijkheden in de regio. Er zijn Arabieren die als rechter zitting hebben in de Hoge Raad; in bijna elk hospitaal in het land werken Arabische artsen, sommigen tellen onder de beste artsen van het land; er zijn 13 Arabische leden van hert Parlement, met het recht kritiek op de regering te uiten – daar maken ze volop gebruik van – beschermd door de vrijheid van meningsuiting.
En er zijn ook Arabieren in diplomatieke dienst – een van hen staat nu voor u.

Vandaag, als ik door de straten van Jaffa wandel, zie ik de oude gebouwen en de oude haven. Maar ik zie ook kinderen naar school gaan – ook de universiteit –, ik zie bloeiende bedrijven, ik zie een levendige cultuur. Kortom, er is nog veel te doen voor ons als minderheid, maar we hebben een toekomst in Israël.

Daarmee kom ik op mijn volgende punt.

Het is tijd om een einde te maken aan de cultuur van haat en opruiing. Ik geloof dat antisemitisme een bedreiging is voor moslims en christenen, zeker zo veel als voor Joden.

Ik kwam een twee jaar geleden in Noorwegen, en hier had ik voor het eerst te maken met Joden als minderheid. Ik ben gewend ze als de meerderheid te zien. Ik moet zeggen, het komt me heel bekend voor. Ik groeide op in een vergelijkbare situatie, in de Arabische christelijke gemeenschap in Jaffa. Ik was een van de Orthodoxe Christenen, een deel van de christelijke gemeenschap, een deel van de Arabische gemeenschap, een minderheid in de Joodse staat Israël, in het islamitische Midden-Oosten. Het is net zo’n Russische pop: als je die opent zit er een kleinere in, en daarin weer een kleinere. Ik ben de allerkleinste.
Een Jood in Noorwegen, een Arabier in Israël, je bent een minderheid, en dat betekent dat je bij een kleine groep hoort, waarin iedereen geeft om de ander, en de ander steunt. Dat is een mooi ding, te weten dat je altijd op je groep kunt terugvallen.

Lid zijn van een minderheid, het is mijn hele leven een zegen geweest. Maar, vrienden, het leven van een minderheid is ook een leven van een voortdurende worsteling om eerlijk behandeld te worden. Soms word je gediscrimineerd, soms word je het slachtoffer van een ‘hate crime’. Zelfs in een democratie als Israël heeft een Arabische minderheid het niet altijd gemakkelijk. Een jaar geleden kwam een groepje ‘prijskaartje’-vandalen naar de Arabisch-christelijke begraafplaats in Jaffa, en ze bekladden de graven met graffiti: “dood aan de Arabieren”; een van die graven was van mijn grootvader. Lid zijn van een minderheid, mijn vrienden, is overal een uitdaging, want ‘minderheid’ betekent ‘anders’.

Geen natie heeft een zwaardere tol betaald als minderheid, als ‘anders’ dan het Joodse volk. De geschiedenis van het Joodse volk heeft heel wat woorden aan onze woordenschat toegevoegd: verdrijving, dwangbekering, inquisitie, getto, pogrom, en dan noemen we nog niet holocaust. Rabbi Lord Jonathan Sacks heeft het precies uitgelegd: de Joden hebben door de eeuwen heen geleden, omdat ze anders waren. Ze waren de belangrijkste niet-christelijke minderheid in Europa, ze zijn de belangrijkste niet-moslim minderheid in het Midden Oosten.

Maar, vrienden, zijn we in feite niet allemaal anders? Dat is de waarheid: anders zijn maakt ons menselijk! Iedereen, iedere cultuur, iedere godsdienst is anders, uniek, onvervangbaar. Een Europa, een Midden-Oosten, waarin geen plaats is voor Joden, daar is geen plaats voor menselijkheid.

En laten we niet vergeten, antisemitisme mag dan beginnen met Joden, het blijft er nooit bij. Joden waren niet de enigen die onder de inquisitie met dwang bekeerd werden. Onder Hitler leden niet alleen Joden, ook zigeuners, homo’s en anderen. En het gebeurt nog, nu, in het Midden-Oosten. De Arabische wereld lijkt te zijn vergeten dat de beste tijd van de afgelopen 1400 jaar de tijd was van tolerantie en openheid voor minderheden, voor wie anders was.

De geniale wiskundige Ibn Musa el-Khawazmi was een Oesbeek. De grote filosoof Rumi was een Pers. De roemruchte leider Salah a-din (Saladin) was een Koerd. Het Arabische nationalisme begon met Michel Aflaq, een christen. En degene die de herontdekking van Plato en Aristoteles door de moslims doorgaf aan de rest van de wereld was Maimonides, een Jood.

Maar in plaats van het doen herleven van de succesvolle lijn van tolerantie wordt de Arabische jeugd geleerd de Joden te haten, met antisemitische retoriek uit de Europese middeleeuwen, vermengd met islamistisch radicalisme. En weer, het begon met vijandigheid tegen de Joden, en het is vijandigheid geworden tegen iedereen die ‘anders’ is. Afgelopen week vluchtten 60.000 Koerden van Syrië naar Turkije uit angst afgeslacht te worden. Dezelfde dag verdronken 15 Palestijnen uit Gaza in zee tijdens een poging aan Hamas te ontsnappen. Bahai en Yezidis lopen groot gevaar. En bovenal, de etnische zuivering van het Midden-Oosten waarbij de christenen verdreven worden, is de grootste misdaad tegen de menselijkheid van de 21e eeuw. In een twintig jaar is het aandeel christenen in de bevolking teruggelopen van 20% naar 4%.

We zien dat de slachtoffers van islamistisch geweld voornamelijk moslims zijn, en dat maakt duidelijk dat uiteindelijk haat de hater vernietigt.

Dus, vrienden, als we erin willen slagen ons recht anders te zijn te beschermen, als we een toekomst in dat gebied willen hebben, dan moeten we naar mijn stellige overtuiging samenwerken - Joden, moslims, christenen: we zullen dan strijden voor het recht van christenen om overal hun geloof te beleven en te belijden, zonder vrees, met dezelfde inzet waarmee we zullen strijden voor het recht van Joden om te leven zonder vrees.

We zullen strijden tegen islamofobie, maar we zullen onze moslimpartners nodig hebben in de strijd tegen christianofobie en tegen judeofobie. Het gaat daarin immers om onze gemeenschappelijke menselijkheid.

Dat mag naïef klinken, maar ik geloof dat het mogelijk is. Het enige dat tussen ons en een tolerantere wereld in staat, is angst. Als de wereld verandert, gaan mensen zich zorgen maken over de toekomst. Soms maakt die angst van hen passieve slachtoffers, verwerpen ze de werkelijkheid en zoeken ze iemand die de schuld is. Dat is nog steeds even waar als in 1948.

De Arabische wereld kan die houding veranderen, maar daarvoor is de moed vereist om anders te denken en te doen. Die verandering houdt in dat de Arabieren inzien dat ze geen hulpeloze slachtoffers zijn. Dat houdt in dat ze bereid zijn tot zelfkritiek, en dat ze zichzelf verantwoordelijk weten.

Tot vandaag toe zet geen enkel geschiedenisboek in de Arabische wereld een vraagteken bij de historische vergissing om de Joodse Staat niet te accepteren. Geen Arabische academicus heeft durven zeggen dat als in 1947 de Joodse staat was geaccepteerd, er nu twee staten zouden zijn, geen oorlogen, geen vluchtelingen. Er zijn Israëli's als Benny Morris, die het Israëlische standaardverhaal aanvallen, en daarbij ook persoonlijk risico’s lopen in hun speurtocht naar de waarheid, al is die waarheid niet altijd gemakkelijk. Ik zie zulke figuren in de Arabische wereld niet. Ik zie geen debat over het destructieve leiderschap van de Moefti van Jeruzalem Hajj Amin al Hoesseini (voor 1940); ik zie geen debat over de onnodige oorlog van 1948, of een van de latere oorlogen. En ik zie geen zelfkritiek binnen de Palestijnse gemeenschap over terrorisme en geweld, en over de weigering, tenminste twee keer in de laatste 15 jaar, om in te gaan op een aanbod van Israël om het conflict te beëindigen.

Naar jezelf kijken, zelfkritiek, is geen zwakte, het is een teken van kracht. Het helpt ons de angst te overwinnen en de werkelijkheid onder ogen te zien. Het vraagt van ons om goed te kijken naar onze beslissingen en er verantwoordelijkheid voor te nemen.

Alleen de Arabieren zelf kunnen hun werkelijkheid veranderen. Dan moeten ze stoppen met samenzweringstheorieën, dan moeten ze niet meer anderen – Amerika, de Joden, het Westen, wat dan ook – de schuld geven van hun problemen. Dan moeten ze leren van gemaakte fouten, en in de toekomst verstandiger besluiten nemen.

Twee dagen geleden zei President Obama in de Assemblee van de Verenigde Naties: De taak om het sektarisme en het extremisme te verwerpen is een taak voor generaties, een taak voor de bevolking van het Midden-Oosten zelf. Niemand van buiten kan de houding en opvatting veranderen.

Laatst las ik een boeiend stuk van Lord Sacks over broeders in Genesis: Kaïn en Abel, Izaak en Ismael, Jakob en Esau, Jozef en zijn broers. Elk verhaal loopt anders af: Kaïn en Abel eindigt met een dode Abel. Izaak en Ismael staan samen bij het graf van hun vader. Jakob en Esau ontmoeten elkaar, omhelzen en gaan elk hun weg. Jozef is anders.

(Voor wie het verhaal niet zo goed kent: Jozef was de 11e zoon van Jakob, de eerste van de lievelingsvrouw Rachel. Zijn broers besluiten uit jaloezie Jozef te verkopen als slaaf naar Egypte, maar daar komt Jozef uiteindelijk terecht op een hoge positie, onderkoning. Er is honger en de broers gaan graan kopen in Egypte en zo ontmoeten ze elkaar weer.)

Jozef wreekt zich niet op zijn broers, hij vergeeft hen. Dit is de eerste keer dat vergeving en verzoening in de literatuur ter sprake komt. Aan het eind van het verhaal zegt Jozef: “Jullie hebben kwaad tegen mij gedacht, maar God heeft dat ten goede gekeerd, en zo velen in leven gehouden”. Met andere woorden, met wat we nu doen, kunnen we de toekomst vorm geven en het verleden helen.
Joden en Palestijnen, we zijn niet verbonden in geloof, maar we zijn zeker wel verbonden in het lot. En ik geloof dat we, net als Jozef, door de juiste keuzes te maken, door ons te richten op de toekomst, het verleden kunnen helen. De vijanden van gisteren kunnen de vrienden van morgen zijn. Dat is gebeurd tussen Israël en Duitsland, tussen Israël en Egypte, tussen Israël en Jordanië.

Het is tijd om te gaan werken aan hoop in de betrekkingen tussen Israël en de Palestijnen, zodat we niet onze oude grieven blijven herhalen, maar ons richten op de toekomst en de geweldige mogelijkheden daarin voor ons allen, als wij dat aandurven.

Ik heb het verhaal van mijn familie nog niet helemaal verteld. Na een lange reis in 1948, voornamelijk te voet, kwamen mijn grootouders, George en Vera, aan in Libanon. Ze zijn daar vele maanden gebleven. Daar is hun eerste kind geboren, mijn oom. Toen de oorlog voorbij was, realiseerden ze zich dat ze bedrogen waren. De Arabieren hadden de oorlog niet gewonnen - zoals beloofd. De Joden hadden de achtergebleven Arabieren niet vermoord - zoals voorspeld. Mijn grootvader besloot dat daar geen enkel uitzicht was op een bestaan anders dan als vluchteling, een doodlopende weg. Hij keek naar zijn jonge gezin en zag daar geen toekomst. Zijn broers en zusters kozen voor Libanon en andere landen, Arabisch en in het Westen, maar hij ging terug naar zijn geboortestad Jaffa. Hij had met Joden samengewerkt, hij had er vrienden onder, hij haatte niet.

Mijn grootvader deed wat weinigen durfden. Hij zocht contact met een van zijn vrienden in de Company en vroeg om hulp om terug te komen. Die vriend hielp hem en zorgde er zelfs voor dat hij zijn oude baan terug kreeg bij de Company. Daar was hij een van de weinige Arabische werknemers.

Vandaag onder mijn verwanten zie ik accountants, leraren, verzekeraars, ingenieurs, diplomaten, managers, professors, doktoren, advocaten, consultants, architecten en zelfs electriciens. Onze familie is succesvol in het leven – ik sta hier als een diplomaat voor Israël, niet als een vluchteling in Libanon – omdat onze grootvader de moed had een ongewone beslissing te nemen; voor anderen was die ondenkbaar. Hij verviel niet in wanhoop, maar hij vond hoop waar anderen niet durfden zoeken. Hij koos ervoor te leven onder wat zijn vijanden zouden moeten zijn, maar hij maakte ze tot vrienden. Daarvoor ben ik met mijn hele familie hem eeuwig dankbaar.

Het verhaal van de familie Deek zou de Palestijnen moeten inspireren. We kunnen het verleden niet veranderen, maar we kunnen wel een toekomst opbouwen voor de volgende generaties, als we het verleden willen helen. We kunnen de Palestijnse vluchtelingen helpen een normaal leven op te bouwen. We kunnen eerlijk zijn over ons verleden, en leren van onze fouten. En we kunnen samen - moslims, Joden en christenen - ons recht anders te zijn verdedigen, en zo onze menselijkheid bewaren.

Nee, we kunnen het verleden niet veranderen, maar we kunnen wel de toekomst veranderen.

Dank U.